Ik weet niet meer hoe ik aan Renske gekomen ben. Het begon geloof ik met een artikel in de krant over haar oorlogsverleden in Rusland. Want Renske Hoff verzorgde vanaf 1941 de Nederlandse uitzendingen van Radio Moskou en haar stem was bekend bij de klandistiene luisteraar van toen. Oude communisten, die het niet hadden begrepen op radio Oranje en daarom hun illegale ontvanger afstemden op Moskou, daarvan had ik wel eens gehoord.
Men kende haar naam niet, maar haar stem des te beter. Dat laatste vooral om haar rollende R, die vandaag de dag geen Hilversumse omroepster meer voor elkaar krijgt en die zo langzamerhand is verworden tot een rochelende G. Die echte R en de naam Renske hebben mij waarschijnlijk op het spoor gebracht. In elk geval bleek, dat ze van Friese komaf was, en dat leverde dus een stukje voor de krant op.
Op een moment kreeg ik een brief van haar. Helder en foutloos Nederlands in een duidelijk en zuiver schoolmeestershandschrift. Je zou niet zeggen, dat ze al veertig jaar weg was geweest.
Ze schreef, dat ze haar kinderjaren had doorgebracht Achter de Hoven in Huizum, dat ze thuis Leeuwarders spraken en het Fries dus niet beheerste. Maar ze had kortgeleden, tot haar eigen verbazing, met groot gemak haar eerste Friese boek gelezen. Het was ‘Verandering van lucht’ (Rink van der Velde) en ze wilde er meer van weten. En zo zijn we zo’n beetje aan het schrijven geraakt. Niet erg intensief, tenminste niet van mijn kant, maar ik hield het wel warm, omdat ik nog een keer naar haar toe wilde.
Ongeveer twee jaar later kwam het er van. Begin december 1991 stond ik bij haar voor de deur in de Moskouse buitenwijk Wesnjakowskaja, korpus 5, appartement 41. Ik heb het adres bewaard, zodoende. Een ommelandse reis, niet het stukje van Amsterdam naar het vliegveld van Moskou met zo’n bulderbak van Aeroflot, maar de autotocht van het stadscentrum naar de buitenwijken. Een soort Bijlmer, maar dan drie keer zo grijs en tien keer zo ver, in elk geval met de auto van een vrije taxi-ondernemer, die onderweg een lekke band kreeg en een kapotte ruitenwisser vanwege de sneeuwbuien. Zoals gezegd, het was december 1991, je was toen in Rusland al overgeleverd aan het kapitalisme, zodat het handenvol dollars kostte.
Daarna rukte de Maffia op, heb ik begrepen. Daarom moet je tegenwoordig ook nog een bodyguard inhuren om heel over te komen. Dat hoefde toen nog net niet.
Wesjnakowskaja dus, korpus 5, appartement 41. Een smalle en duistere trappenhal waar het stinkt naar urine en zure kool. Een man van ongeveer 60 jaar, die de deur opent en zich meteen terugtrekt als zijn moeder het overneemt. Die man is zoon Wladimir en ik krijg hem de komende dagen niet meer te zien. Hij is weduwnaar en woont bij zijn moeder in. Op het balkonnetje van de flat heeft hij een paar bloembakjes. Hij kweekt afrikaantjes, die in het voorjaar op het graf van zijn vrouw komen. Zijn beide kinderen werken in Siberië, ze zijn getrouwd en hebben elk ook twee kinderen. Die kleinkinderen van Renske komen soms op bezoek, ze hebben het redelijk goed, zegt ze. Voor de rest moeten we Wladimir maar met rust laten, hij is van de drank af en dat is al heel wat.
Renske Hoff is een klein, rimpelig vrouwtje, wit haar, bruine ogen die steeds oplichten. Goed 83 jaar is ze op dat moment, ze zit op de bank waar ze ’s nachts op slaapt, in dat kamertje van twee bij drie. Ik pak de stoel naast de tafel die er nog net in kan. We zitten elkaar even aan te kijken en ze zegt: ‘Mag ik je een zoen geven?’ en ze wacht het antwoord niet af. Een onbeholpen situatie, voor mij tenminste, daarna wordt het beter.
We hebben drie dagen tegenover elkaar gezeten. ’s Middags moest ik er ook eten. De eerste dag kregen we kippensoep met de bouten van dezelfde kip. Wladimir had ’s morgens van acht tot half elf voor de winkel in de rij gestaan om die hen te bemachtigen. ‘Dat smaakt’ zei Renske zielstevreden na de soep. Het was warm water met rijst, een paar draadjes kippenvlees en een beetje groente. Ik slikte het maar door, in het hotel kreeg ik ’s avonds wel beter te eten.
Misschien wel rode en zwarte kaviaar en gerookte zalm. Het was een luxe hotel met een businesscenter, sauna, dure hoeren, en BMW’s en Mercedessen voor het bordes. En paupers die bij de achterdeur de restanten van de keuken ophaalden.
Ik wist veel te weinig en dat had Renske door. De eerste dag al kreeg ik een paar boeken mee om diezelfde avond nog te lezen, zodat we er de volgende dag over konden praten. De boeken gingen niet zozeer over de revolutie, maar veel meer over de jaren daarna, die van de opbouw en de rol die Nederlanders daarbij speelden. Je komt namen tegen van Dirk Schermerhorn, Sebald Rutgers en Anton Struik. Drie ingenieurs, die direct na 1918 naar Rusland trokken en er naam maakten. Schermerhorn bij de bouw van nieuwe spoorwegen, Rutgers als oprichter van de autonome kolonie Koezbas in Siberië en Struik als mijnbouwkundige. Er was ook een pamflet bij met een oproep van de grote architect Berlage aan Nederlandse bouwkundigen om de Russen te helpen bij de opbouw van de communistische maatschappij.
En daarmee is het begonnen, legt Renske me de volgende dag uit. ‘Jan had er wel zin in en ik ben hem maar nagereisd’. Jan Vermeulen was in 1931 haar vriend. Hij was bouwkundig tekenaar, dienstweigeraar, vrije socialist en declamator van anti-militaristische poëzie. Renske bewonderde hem en trok met hem op. Ze colporteerde in die tijd met ‘De wapens neer’ en Domela Nieuwenhuis’ krant ‘Recht voor allen’. Ze werkte overdag bij de giro.
We hadden het toen nog niet over haar jeugd in Huizum gehad en dat moest eerst wel even.
We spraken er niet al te lang over. Sake Hoff was haar vader en Frederika Piersma haar moeder. Ze woonden in de 5e Vegelindwarsstraat in Huizum en vader was stoker bij de spoorwegen. ‘Pappe’ wilde hogerop en begon te leren en dus moesten de kinderen stil zijn wanneer vader ’s avonds bij de tafel zat te studeren. Moeder Frederika stierf in het kraambed bij de geboorte van het tweede kind. Renske was toen twee. Vader hertrouwde met Hiltsje Rauwerda en er kwamen nog vijf kinderen. Vanwege vaders hogere ambitie verhuisde het gezin heel vaak het hele land door. Eindelijk was vader wat hij wilde worden: stationschef.
Maar toen had zijn tweede vrouw er genoeg van, ze verliet hem en woonde daarna in Den Haag. Moeder en vader hadden vóór die tijd vaak ruzie. Moeder hing de vrije denkwijze aan en kwam thuis met het boek van Domela Nieuwenhuis: ‘Van christen tot anarchist’. Vader gooide het in de kachel. Renske hield het met haar stiefmoeder en woonde in 1925 bij haar in Den Haag. Moeder verkeerde er in de kringen van vrije socialisten en Jan Vermeulen maakte daar deel van uit. Toen hij in 1931 naar Rusland ging en enthousiaste brieven schreef met de uitnodiging aan Renske om ook maar gauw te komen, bekoelde de verhouding met haar stiefmoeder. Zou het kunnen dat moeder ook een oogje had op de flamboyante, maar veel jongere, Jan Vermeulen? ‘Ik denk het wel en ik wist best dat hij meer vrouwen had, maar ik hield nu eenmaal van die man’. En zo reisde ze hem na. Vader, toen baas van het station in Zutphen, verbrak het contact. Pas in de herfst van 1945 liet hij weer van zich horen. Hij stuurde haar een boek ‘Stiefmoeder Aarde’ van Theun de Vries. En met stiefmoeder Hiltsje kwam het in die euforische periode van de bevrijding ook weer goed. ‘Ik heb haar nog geld gestuurd, want ze had maar 65 gulden pensioen per maand en wij hadden het toen in Rusland veel beter’.
In Moskou kwam Renske Hoff in 1931 terecht in het bonte en internationale gezelschap van idealisten en avonturiers, die de communistische heilstaat wel even zouden verwezenlijken. Het leven in Moskou was niet gemakkelijk, ze hadden geen huis en reisden van het ene tijdelijke onderkomen naar het andere. Renske raakte zwanger. ‘Maar ik had het zelf nauwelijks in de gaten. Bartje Rutgers zei tegen me: Renske, ik denk dat je baren moet. Ze bracht me naar het ziekenhuis en het kind kwam meteen’. Het was een acht-maands-kindje, maar Renske kon het niet voeden vanwege een borstontsteking. Geschikte melk was er voor de baby niet te krijgen, het jongetje werd een huiler en ze moest terug naar Nederland.
Ze had beter in Nederland kunnen blijven. ‘Maar ik wist niet wat ik wilde en ik wilde Jan niet kwijt’. Die was ze op dat moment al kwijt, hij was een vrijbuiter en had overal vriendinnen. ‘Maar hij kwam altijd bij mij terug’. Toen het jongetje Wladimir opgeknapt was ging Renske terug naar Moskou. Ze werkte eerst als typiste en werd later medewerkster van de beroemde uitgeverij Progres, die het werk van Lenin vertaalde in allerlei talen. Op aandringen van Dirk Schermerhorn zijn vrouw liet ze zich naturaliseren en daarmee was de weg terug definitief afgesloten.
In 1935 begon de eerste zuivering van de partij, twee jaar later gingen er golven van arrestaties over het land. ‘Het is niet te geloven, maar we hebben nooit geloofd dat Stalin ermee te maken had. We dachten dat de zuiveringen het werk waren van Beria. We gloofden heilig in Stalin. Dirk Schermerhorn was een van de eerste slachtoffers, zijn vrouw werd even later ook opgepakt. In het kamp in Siberië sprak ze nog haar vertrouwen in Stalin uit. Terwijl de beide kinderen haar waren ontnomen’.
Jan Vermeulen zag het zwerk drijven. Hij had in Moskou veel buitenlandse contacten en dat was verdacht. Hij vroeg verlof en kreeg toestemming om die in Nederland door te brengen.
Wel stuurde hij een boekje op voor zijn zoontje, ‘Sneeuwwitje en de zeven dwergen’, maar Renske heeft hem nooit weer gezien. Na 1945 kreeg ze te horen dat hij al in 1941 was opgepakt en een jaar later in Vught was omgekomen.
Toen bleek, dat Jan Vermeulen er tussenuit geknepen was, moest Renske uit de flat want die stond op Jan’s naam, ze waren niet getrouwd, zodat ze geen rechten kon laten gelden. Sebald Rutgers naam haar in huis, later woonde ze in zijn datsja buiten Moskou. Met nog een stuk of tien anderen.
In 1938 kwam ze bij de radio, eerst verzorgde ze de Nederlandse uitzendingen voor Indië, in 1941 werd ze ‘de stem van Radio Moskou’ voor heel bezet Nederland. Intussen was Lauri, de Fin, in haar leven gekomen. Hij had in Leningrad en Moskou gestudeerd en was overtuigd communist. Ze trouwden in 1940 en het leven leek wat beter te worden. Toen Finland in 1941 de kant van Hitler koos, was Lauri op een dag verdwenen. ‘Hij was al een paar dagen niet thuis geweest, toen zei een goede vriend: Weet je niet waar hij is? Ik wist het niet, maar hij wel. Lauri was als vrijwilliger naar het Fins-Russische front gegaan. Hij schreef later wel, maar dat heeft maar even geduurd. Hij moet al in het begin van de oorlog gesneuveld zijn’.
Toen in oktober 1941 de Duitse troepen Moskou bedreigden, werd het radiostation verplaatst naar de Oeral en Renske ging mee. Na de slag om Stalingrad in februari 1943, het keerpunt van de oorlog, keerde de staf van de radio weer terug naar Moskou. ‘Maar ik heb Wladimir nog twee jaar in het jongensinternaat in Siberië gelaten, ik vertrouwde het niet’. Na de oorlog kwam er een stroom van brieven van dankbare luisteraars uit Nederland. ‘Ik wist niet dat het zo belangrijk was’. En nog mooier was de brief van Iemkje aan de directie fan Radio Moskou met de vraag of de stem van Radio Moskou misschien die van haar zuster Renske was, want die mooie rollende R was haar opgevallen.
De derde dag hebben we ’s avonds een beetje zitten schemeren. We keken naar de berken voor het balkon en Renske zei, dat die bomen in het voorjaar en de zomer o zo mooi waren. Ze keek er al weer naar uit. En als haar heup weer genezen was – die was gebroken geweest, maar ze revalideerde zichzelf – dan zou ze zo graag nog een keer naar Huizum willen.
Uit: Rink van der Velde, ‘Sa wie ’t sawat’ (Zo was het ongeveer). Een boek over allerlei personages. Eén van hen is Renske Hoff.