Hier wil ik proberen wat meer te vertellen over vader Sake. Wat voor man hij was, hoe zijn leven er uit heeft gezien voor zover ik daarover wat kan zeggen. Niet vergeten dat hij al 48 jaar was toen ik werd geboren en ik 22 was toen hij overleed en dat is inmiddels ook al weer 34 jaar geleden.
Uit het voorafgaande is al wel duidelijk dat hij bepaald geen gemakkelijk leven heeft gekend. Op jonge leeftijd weduwnaar worden met twee zeer jongen kinderen. Dan een huwelijk zien stranden na een kleine 20 jaar. Met ook weer grote tegenslagen in zijn laatste tien jaren.
Hij heeft zeer goed geleerd te slikken in zijn leven. Het leven te nemen en te aanvaarden zoals het komt. Zo heel anders dan zijn broer Willem, zonder wrok, verbittering of spijt. Ook zonder haat. Hij ging gewoon door en deed wat er gedaan moest worden. Maar stil was hij wel. Soms erg in zichzelf gekeerd en teruggetrokken. Trekkend aan zijn eeuwige pijp kon hij een hele middag of avond met zichzelf bezig zijn en met zijn gedachten. Rustig achteruit in zijn stoel, benen over elkaar en het liefst een hand tussen de knieën.
Hij werd door anderen wel eens een ‘echt Friese stijfkop’ genoemd. Ik geloof niet dat hem daarmee recht werd gedaan. Hij wist heel precies wat hij wilde en bereikte dat als regel ook wel. Dat kon dan wel eens keihard tot uiting komen, de vonken sloegen er dan af. Dat was vooral, voor zover ik meegemaakt heb, in werksituaties. Thuis was hij gewoon de strenge maar wel eerlijke vader die tegen een dreun of trap, duidelijk verdiend, niet opzag. De grenzen van het toelaatbare waren zeer nauwkeurig getrokken en overschrijding was geen plezierige zaak. Wel wist hij die grenzen geleidelijk aan te verleggen wanneer hij van mening was dat het kon.
Emotioneel was hij bepaald niet. Zijn gevoelens wist hij goed te verbergen. Met emotionaliteit hangen zaken samen als spontaniteit en gulheid, ook zeker geen sterk ontwikkelde kanten van hem. Niet tegenover vrouw en kinderen in ieder geval. In dat opzicht kende hij, heel opmerkelijk, maar één uitzondering: Miep. Maar dan praten wij wel over zijn laatste drie jaren.
Hoewel ik na zeven dochters kwam als een uitgesproken nakomertje is er van voortrekken of verwennen nooit sprake geweest. Ook niet van meer geduld of meer accepteren. Hierover nadenkend moet wel gezegd worden dat hij sommige dingen heel anders heeft gedaan dan wij met onze kinderen deden. Wij zouden er niet aan gedachte hebben er een op 11-jarige leeftijd, met de trein naar de andere kant van het land te laten gaan. Dat wil zeggen: alleen. En ook nog in oorlogstijd. Of bijvoorbeeld met 13, 14 jaar keer op keer het dak op sturen om de dakpannen weer op hun plaats te krijgen. Dat deed hij wel. Niet uit zorgeloosheid of met roekeloosheid. Ik denk veeleer dat er geen keuze was, het kon niet anders.
De vraag: “wie was hij, hoe en wat?” Kan het beste beantwoord worden met een aantal voorbeelden. Het gaat dan om situaties waarin hij helemaal als mens naar voren kwam.
Een situatie die op zijn werk betrekking had deed zich in 1938 voor. Wij woonden toen in Heerlen waar hij onderdepotchef was. Heerlen had een forse locomotievenremise en werkplaatsen met het oog op het steenkolenvervoer vanuit het mijngebied naar het noorden. De lijn Heerlen-Kerkrade was vitaal maar had tevens een probleem: kort voor Heerlen een combinatie van een helling en een bocht. Op gezette tijden vonden daar ontsporingen plaats. Het baanvak vergde het uiterste van de machinisten. Als onder-depotchef was hij chef van de zogeheten ongevallentrein. Bij nacht en ontij eruit wanneer er iets gebeurd was.
Een omvangrijke ontsporing deed zich voor in 1938, vroeg in de ochtend. De overweg vlak voor het station raakte geblokkeerd. Voor het stadsverkeer een vervelende zaak die een forse omweg betekende voor alles wat niet van de voetbrug bij de overweg gebruik kon maken. Vader stond in zijn jekkertje, spoorpet op, met een donderstem orders te geven. Hij was overal tegelijk. Hij haalde ‘s middags de krant in redelijk negatieve zin omdat hij tegen een journalist had gezegd dat de overweg hem geen donder aanging maar dat de spoorbaan vrij moest komen voor het drukke treinverkeer. Het liet hem koud wat anderen van hem meenden, het werk ging voor alles. Dergelijke situaties deden zich later ook voor in de buurt van Zutphen en Winterswijk.
Kenmerkend waren in de oorlogsjaren zijn vele botsingen met de Reichsbahnverwalter, Herr Buhre, die het oppertoezicht had in de werkplaats en remise Zutphen. Niemand sprak tegen die man, alleen zijn vragen werden beantwoord. Een enkeling die eens wat verder ging ontdekte snel dat hij alleen nog maar late- en nachtdiensten had. Van wisseldiensten had toen nog nooit iemand gehoord. Een botsing ontstond over personeelsaangelegenheden. Spoorwegpersoneel was vrijgesteld van de Arbeitseinsatz in Duitsland. Herr Buhre vond dat er te veel mensen in de kolentuin werkten. Het was echter een zaak waar hij zich niet had moeten bemoeien, vond mijn vader. Het had niets met Wehrmachtsvervoer te maken en niets met Duits materieel. De rest was niet voor zijn verantwoording. Intussen werkten er in de kolentuin wel vier tot vijf maal zoveel mensen als nodig was en die hoefden dus niet naar Duitsland. Deze halsstarrige houding tegenover de moffen, die op den duur voor hem gevaarlijk had kunnen worden, heeft geleid tot zijn pensionering na 40 dienstjaren (1942) en niet op 65-jarige leeftijd.